Klinkende munt

Friday, March 30, 2007

Al geruime tijd ben ik me aan het verdiepen in middeleeuwse munten en de laatste tijd dan vooral in die van de 14e eeuw. Op monetair / economisch gebied was het in die periode nogal een puinhoop in de Lage Landen. Alleen voor de geldwisselaars waren het gouden tijden. (nou ja, eigenlijk zilveren want goud werd nauwelijks gebruikt).
Eigenlijk is het onmogelijk om in een kort artikel uit te leggen hoe het muntstelsel in de 14e eeuw in elkaar zat, maar vooruit... hier komt een verkorte, vereenvoudigde versie.

Rekenmunt en klinkende munt
Allereerst dient te worden vastgesteld dat er een virtuele rekenmunt bestond: een pond dat was verdeeld in 20 schellingen van elk 12 penningen. Juist, het oude systeem dat door Karel de Grote was ingevoerd en in Groot-Brittannië tot 1970 is gebruikt. In de diverse rekeningen, die soms gortdroge maar ook bijzonder informatieve overzichten van betalingen die in iedere stad werden bijgehouden en in sommige gevallen bewaard zijn gebleven, werden alle geldsommen netjes in dit stelsel genoteerd.
Op de markt en bij de handelslieden kon je echter lang zoeken naar schellingen of ponden. Die bestonden namelijk niet! Hier gebruikte men echte munten: klinkende munt dus.

In de 13e eeuw groeide de economie en er kwam steeds meer buitenlandse handel. Men begon met het slaan van grotere munten, omdat het toch wel erg lastig was om grotere bedragen te moeten betalen met muntjes van “een”. Zo ontstond de groot, een munt met een waarde van 12 penningen. Maar, en nu wordt het onoverzichtelijk, door de verschillende standaarden die in omloop waren ontstonden wisselkoersen. Een standaardgewicht was er niet (het is tenminste nooit teruggevonden) en zilver werd zeldzaam. Steden en regio’s waar munten geslagen werden begonnen munten te maken uit een kleinere hoeveelheid zilver. Vanwege de bestaande richtlijnen voor het slaan van munten waren er twee opties: of de munten werden kleiner en lichter, of de muntmeesters mengden andere metalen door het zilver om het gewicht te verhogen.

Welk pond bedoelt u?
De Hollandse pond werd zodoende anders dan de Vlaamse en dan had je ook nog de Engelse pond, de Keulse pond en twee soorten Franse ponden: de Parijse en de Tourse (livre tournois). Met name deze laatste werd erg populair, ook in onze streken, maar omdat het zilvergehalte in dit pond erg laag was oxyderen de munten al bijna voor ze geslagen zijn. Ze sloegen zwart uit en waren algemeen bekend als “zwarte toernooisen”. De toernooisen werden veel als rekenmunt gebruikt, want doordat het zilvergehalte in bijv. het Engelse pond drie keer zo hoog was als in het Vlaamse pond was een Engelse penning, die nominaal dezelfde waarde had als een Vlaamse penning in zilver drie keer zoveel waard. Er werd dus veel in ponden tournois gerekend, wat voor de uitbetaling dan weer werd omgezet in de gewenste munt.

Midden 14e eeuw was bovendien besloten dat een Hollandse groot acht in plaats van twaalf penningen telde, wat betekende dat er ineens 30 groot in een pond gingen, in plaats van 20. Verwarring alom dus.

In de dagelijkse praktijk was de penning nog steeds het belangrijkst. In Holland was het de kleinste munteenheid, en om de waarde aan te geven: voor een penning kon je een brood kopen. Het stadsbestuur bepaalde dan wel hoeveel meel er in zo’n brood ging, vanwege de inflatie.

Munten in Deventer en Oversticht
Zoals bekend bestond het middeleeuwse Bisdom Utrecht (het Sticht) uit twee delen. Het gebied rond de stad Utrecht en het zgn. Oversticht, met als belangrijkste steden Zwolle en Deventer. In de Utrechtse muntslag zien we dit terug. Anders dan bijv. in het graafschap Holland, waar bijna alle munten in Dordrecht werden geslagen, waren er verschillende muntplaatsen. Meestal worden zij op de munten vermeld. Uiteraard werd gemunt in Utrecht (Traiectum), maar ook in Deventer (Davantria / Daventri) zijn veel Utrechtse munten geslagen. De muntwerkplaats lijkt te zijn meegereisd met de bisschop. Daar waar deze zijn machtsbasis had, liet hij munten slaan. Zo zien we dat bijv. Arnold van Hoorne (1371-1374) zijn munten sloeg in Utrecht, Kampen en zelfs in het Gelderse Harderwijk. Zijn voorgangers, Jan van Arkel (1341-1364) en Jan van Virnenburg (1364-1371) lieten ook overal in het Sticht munten slaan.

Afbeelding van de dubbele groot van bisschop Jan van Virnenburg (1364-1371) met als opschrift in de binnenste ring aan de kruiszijde: Moneta+de+zalandia. Geslagen in het Oversticht dus, om precies te zijn Salland.

Alles bij elkaar kennen we de volgende muntplaatsen in de periode 1341- 1400:
  • Utrecht (Moneta Traiectensis)
  • “het hof van Utrecht” (Moneta Insule Tra (iectensis), wat hier precies mee bedoeld werd is mij niet duidelijk, waarschijnlijk is dit De Weerd)
  • Deventer (Moneta Daventrensis)
  • Salland (Moneta de Zalandia, het is onduidelijk waar precies de munt is geslagen)
  • Kampen (Moneta in Campen)
  • Harderwijk (Moneta Nova Herderwicens – vreemd, aangezien Harderwijk ook een van de muntplaatsen van Gelre was)
  • Vollenhove (Moneta Volenho)
  • Hasselt (Moneta Nova de Hasselensis)
Er is ook in Zwolle en Rhenen gemunt, maar hiervan heb ik (nog) geen voorbeelden kunnen vinden.

Voor de periode ca. 1370 komt alleen Hasselt niet voor.

Deze afbeelding (Uit F. van Mieris - Beschrijving der bisschoppelijke munten en zegelen van Utrecht in 't bijzonder: mitsgaders van den oorsprong, de waarde enz. Leyden, 1726 - een prachtig 18e eeuws boek dat ik in het regionaal archief in Alkmaar vond) toont in detail de halve groot die door bisschop Van Virnenburg werd geslagen te Vollenhove.

Het randschrift luidt: IOH + EPI + TRAIECTEN // MONETA + VOLEHO + TRAIE / IN DI EN NI


You Might Also Like

6 reacties | replies

Subscribe