Wat zijn landweren?
Sunday, September 02, 2007Landweren zijn laat-middeleeuwse verdedigingslinies. Ze werden aangelegd langs grenzen van vorstendommen, maar soms ook langs een kerspel of om een stadsvrijheid. In Nederland zijn ze grotendeels aangelegd in het oosten; van Groningen tot Maastricht en van Barneveld tot de grens met Duitsland. Het fenomeen is waarschijnlijk over komen waaien uit het oosten van het huidige Duitsland omdat de oudste vermeldingen van daar komen. Natuurlijk bestonden er in de late Middeleeuwen nog geen Nederland en Duitsland, maar waren beide gebieden onderdeel van het Heilige Roomse Rijk. De landweer lijkt dan ook een typisch fenomeen van dit rijk te zijn.
Doorgaans bestonden landweren uit een brede zware wal, voorzien van flankerende grachten en met een heg op de wal. Soms was de landweer meerwallig, bijvoorbeeld op de oostelijke grens van Twente met Bentheim. De heg bestond uit bomen waarvan de takken hetzij dicht door elkaar gevlochten waren hetzij nedergebogen en opnieuw in de grond gepoot. Ertussenin werd doornig struikgewas aangeplant, waardoor het geheel een bijna ondoordringbare hindernis vormde. De schaarse doorgangen in de landweer waren voorzien van een enkele of dubbele slagboom met een persoon er bij wonend die deze in de nacht en bij onraad afsloot; vaak de Bomer, of Sluiter genaamd. Landweren werden vaak aangelegd door gebruik te maken van al aanwezige natuurlijke barrières zoals tussen twee veengebieden in.
De landweer zorgde er in elk geval voor dat een aanval berekenbaarder werd, doorgaans zou de aanvaller namelijk de makkelijkste route kiezen en bij een van de doorgangen proberen door te breken. Om de aanvaller het hoofd te bieden moesten snel troepen ter plaatse komen. Dit was alleen mogelijk als men de naderende vijand tijdig aan zag komen en bericht hiervan door kon geven aan de dichtsbijzijnde nederzetting of stad. Mensen die naast de landweer woonden werden waarschijnlijk verplicht bij onraad te schreeuwen. Ook werden er heuvels benut of expres aangelegd waarvandaan men de wacht kon houden. Hoge bomen werden hier ook voor gebruikt en men plaatste hier zogenaamde bakens op om het thuisfront te kunnen waarschuwen. Waar men geld had, veelal bij steden dus, bouwde men houten wachtposten en soms zelfs stenen wachttorens, zogenaamde bergvredes. Deze waren ook uitgerust met een signaalsysteem waarmee de wachter kon communiceren met de wachtpost in de meest nabijgelegen kerktoren. Bij klokkeslag moesten de weerbare mannen zich dan verzamelen met hun wapenrusting aan en er gelijk op uit trekken om de vijand een lesje te leren. Indien de vijand de landweer nog niet bereikt had, kon men hem opwachten daar waar hij doorbreken wilde. Indien de vijand al door de landweer gebroken was kon men zich positioneren bij het gat of de doorgang waar hij door terug moest komen, zwaar beladen met buit. Het najagen van de vijand en het weer afnemen van die buit was zelfs een verplichting in sommige gebieden.
Het recht op landweeraanleg lag bij de landsheer, maar steden konden dit privilege ook verkrijgen van hem. Degenen die het graafwerk deden waren de inwoners van het gebied waar hij werd aangelegd. Dit was een landsheerlijke verplichting. De wachters en kasteleinen langs de landweer moesten toezien dat de landweer niet beschadigd werd. Ook werden er hiertoe wetten uitgevaardigd, waar hoge boetes in waren opgenomen of zelfs lijfstraffen zoals bijvoorbeeld het breken van een hand.
Als een landweer er eenmaal lag werd hij soms ook gebruikt als tollinie, grensscheiding, waterkering of veekering. Daarbij zal hij een afschrikwekkende functie hebben gehad voor vijanden en daarmee ook een positieve invloed op de sfeer en daarmee welvaart binnen het beschermde gebied.
Bron: Mijn zojuist afgeronde doctoraal-scriptie 'Landweren in Nederland'
Doorgaans bestonden landweren uit een brede zware wal, voorzien van flankerende grachten en met een heg op de wal. Soms was de landweer meerwallig, bijvoorbeeld op de oostelijke grens van Twente met Bentheim. De heg bestond uit bomen waarvan de takken hetzij dicht door elkaar gevlochten waren hetzij nedergebogen en opnieuw in de grond gepoot. Ertussenin werd doornig struikgewas aangeplant, waardoor het geheel een bijna ondoordringbare hindernis vormde. De schaarse doorgangen in de landweer waren voorzien van een enkele of dubbele slagboom met een persoon er bij wonend die deze in de nacht en bij onraad afsloot; vaak de Bomer, of Sluiter genaamd. Landweren werden vaak aangelegd door gebruik te maken van al aanwezige natuurlijke barrières zoals tussen twee veengebieden in.
Een reconstructieve dwarsdoorsnede van een tweewallige landweer, in oorspronkelijke toestand en zoals je hem nu aan zou treffen. Uit: Kneppe, C. (2004), Die Stadtlandwehren des östlichen Münsterlandes, p. 9, fig. 1. Münster: Aschendorff.
De landweer zorgde er in elk geval voor dat een aanval berekenbaarder werd, doorgaans zou de aanvaller namelijk de makkelijkste route kiezen en bij een van de doorgangen proberen door te breken. Om de aanvaller het hoofd te bieden moesten snel troepen ter plaatse komen. Dit was alleen mogelijk als men de naderende vijand tijdig aan zag komen en bericht hiervan door kon geven aan de dichtsbijzijnde nederzetting of stad. Mensen die naast de landweer woonden werden waarschijnlijk verplicht bij onraad te schreeuwen. Ook werden er heuvels benut of expres aangelegd waarvandaan men de wacht kon houden. Hoge bomen werden hier ook voor gebruikt en men plaatste hier zogenaamde bakens op om het thuisfront te kunnen waarschuwen. Waar men geld had, veelal bij steden dus, bouwde men houten wachtposten en soms zelfs stenen wachttorens, zogenaamde bergvredes. Deze waren ook uitgerust met een signaalsysteem waarmee de wachter kon communiceren met de wachtpost in de meest nabijgelegen kerktoren. Bij klokkeslag moesten de weerbare mannen zich dan verzamelen met hun wapenrusting aan en er gelijk op uit trekken om de vijand een lesje te leren. Indien de vijand de landweer nog niet bereikt had, kon men hem opwachten daar waar hij doorbreken wilde. Indien de vijand al door de landweer gebroken was kon men zich positioneren bij het gat of de doorgang waar hij door terug moest komen, zwaar beladen met buit. Het najagen van de vijand en het weer afnemen van die buit was zelfs een verplichting in sommige gebieden.
Het recht op landweeraanleg lag bij de landsheer, maar steden konden dit privilege ook verkrijgen van hem. Degenen die het graafwerk deden waren de inwoners van het gebied waar hij werd aangelegd. Dit was een landsheerlijke verplichting. De wachters en kasteleinen langs de landweer moesten toezien dat de landweer niet beschadigd werd. Ook werden er hiertoe wetten uitgevaardigd, waar hoge boetes in waren opgenomen of zelfs lijfstraffen zoals bijvoorbeeld het breken van een hand.
Als een landweer er eenmaal lag werd hij soms ook gebruikt als tollinie, grensscheiding, waterkering of veekering. Daarbij zal hij een afschrikwekkende functie hebben gehad voor vijanden en daarmee ook een positieve invloed op de sfeer en daarmee welvaart binnen het beschermde gebied.
Bron: Mijn zojuist afgeronde doctoraal-scriptie 'Landweren in Nederland'
2 reacties | replies